|
||||||||
|
Ten huize van ondergetekende is het verschijnen van een nieuwe plaat van Rod Picott telkens weer een gebeurtenis. Dat heeft alles te maken met de overweldigende indruk die destijds gewekt werd door wat ’s mans tweede plaat bleek te zijn, “Stray Dogs” -de eerste, “Tiger Tom Dixon”s Blues” leerden we met enige vertraging kennen- en waar een paar songs op staan, die tot op vandaag geregeld door de speakers gejaagd worden. “Angels and Acrobats” staat al bijna twintig jaar in mijn top 20 aller tijden en enkele van de concerten, die ik in het begin van deze eeuw van Rod mocht meemaken in Bergen-op-Zoom en Assen, blijven voor eeuwig op mijn netvlies en in mijn trommelvliezen gebrand. Om maar te zeggen: Rod Picott staat ten huize H. meer dan gemiddeld hoog aangeschreven en daar zijn redenen voor: de man is een geboren verhalenverteller, een haarscherpe observator en hij weet te boeien, zelfs als hij over de meest gewone situaties zingt. Hij was altijd al op zijn allerbest, als hij relaties tussen mensen kon beschrijven en bezingen. Dat is in de loop van de voorbije jaren allemaal alleen maar versterkt en, nu hij met zijn veertiende (!!!) plaat naar ons toe komt kan ik slechts zeggen dat mijn gevoel en mijn gehoor me toen helemaal niet bedrogen blijken te hebben. Met dien verstande dat Rod, die nu 57 is, vooral op het vlak van zijn zang een bijzonder interessante evolutie heeft ondergaan of liever “doorgemaakt”. De stem van Rod is vandaag die van een bijna-zestiger, die geleefd heeft en die, precies door de krasjes die op de stembanden zijn gekomen, nog aan geloofwaardigheid heeft gewonnen. Zelf wijst hij min of meer naar het nuttigen van enkele glazen whisky, en mij kan het niet echt schelen waar hij die heerlijke vertelstem vandaan heeft, maar ze past alleszins perfect bij het dozijn songs dat hij op deze plaat heeft gepleurd. Dat dozijn schijnt overigens slechts een deel te zijn van wat hij aan nieuw materiaal klaar had, zodat we al met een redelijk gerust gemoed naar CD n° 15 kunnen uitkijken. Maar eerst even deze hier onder de loep nemen. Of de plaat een autobiografisch tintje heeft, weet ik niet zeker, al laten enkele nummers mij vermoeden van wel. Angst, eenzaamheid, boosheid, nostalgie, heimwee, kapotte relaties, leven aan de zelfkant van de maatschappij, dreigende armoede…Picott weet het allemaal in woorden te vatten en hij bezingt het met uitermate veel geloofwaardigheid in songs, waarvan hij drie kwart helemaal in zijn eentje bedacht. Voor vier nummers kreeg hij schrijfhulp: “Except Frankie Lee” werd meegeschreven door de ons niet-bekende Jennifer Tortorici, “Washington County” kwam er met de hulp van Mark Erelli en voor “Through the Dark” en “To Make Your Own Light” stak Picott’s oude gabber Slaid Cleaves een handje toe. Dat levert alles samen een ietwat ongebruikelijke Picott-CD op, waarop de man nochtans weer maar eens aantoont waarom hij al ruim twee decennia lang op handen gedragen wordt door een schare trouwe fans, die elke druppel van ’s mans poëzie -want dat is het wel- als honing tot zich nemen. Ze hebben gelijk, die fans: songs als “Sonny Liston”, “Valentine’s Day” en het van lust druipende “Dirty T-Shirt” krijg je niet elke dag te horen. Hier staat al dat fraais zo maan bij elkaar, in 43 overheerlijke minuten, waarin de hand van producer en duivel-doet-al Neilson Hubbard -zie Mary Gauthier, Kim Richey, Sam Baker…-meer dan duidelijk te horen is. (Dani Heyvaert)
|